OP EIGEN WIEKEN
“Hoe vind je dit?”
[4]
Om een goed begin te maken en met een vrij hart naar Meta’s bruiloft te kunnen gaan, mogen wij eerst nog wel eens een praatjeover de familie March houden. En dan moet ik al dadelijk zeggen, dat wanneer, sommige mijner oudere lezeressen mochten pruttelen:“Er wordt te veel over ‘liefdesgeschiedenissen’ in dat verhaal gesproken,” (ik ben niet bang, dat jonge menschen dit bezwaarzullen maken), ik hun slechts antwoorden kan met de woorden van mevrouw March: “Wat kan men anders verwachten, met vier vroolijkejonge meisjes in huis en een levenslustigen jongen buurman vlak naast de deur!”
De drie jaren die voorbijgegaan zijn, hebben geen groote veranderingen in het stille gezin teweeg gebracht. De oorlog is geëindigd,en mijnheer March rustig thuis, verdiept in zijn boeken en zijn kleine gemeente, voor wie hij, zoowel door natuurlijken aanleg,als door hoogere geestesgaven, een uitmuntend herder is. Een kalm, werkzaam man, rijk in de wijsheid, die beter is dan geleerdheid,in de liefde, die alle menschen “broeders” noemt, en in die echte vroomheid, die den geheelen mensch heiligt en hem eerbiedwaardigen beminnelijk maakt.
Hoewel hij onbemiddeld was, en zijn volslagen belangeloosheid hem verhinderde veel opgang in de wereld te maken, gevoeldentoch vele achtenswaardige menschen zich door deze hoedanigheden tot hem aangetrokken, en zij vonden bij hem dan ook in ruimemate, wat zij zochten, want zelfs de langdurige moeilijkheden, waarmede hij te worstelen had gehad, bleken geen spoor vanbitterheid in zijn ziel te hebben achtergelaten.
Vurige jongemannen vonden den reeds grijzen geleerde even vurig en jong van hart als zij; nadenkende of bedroefde vrouwenkwamen onwillekeurig met hun twijfelingen en leed tot hem, daar zij zeker waren het vriendelijkst medegevoel en den bestenraad bij hem te vinden; zondaars beleden hun zonden aan den kinderlijk eenvoudigen man, en werden bestraft, maar gesterkttevens; talentvolle menschen vonden in hem een verwanten geest; eerzuchtigen ontdekten in hem een edeler streven dan het hunne,en zelfs wereldsche lieden gaven toe, dat zijn overtuigingen schoon en waar waren, hoewel “men er niet rijk door werd.”
Voor het oog van de buitenwereld scheen het alsof die vijf voortvarende [5]vrouwen het heele huis regeerden,