I. | VI. | XI. |
II. | VII. | XII. |
III. | VIII. | XIII. |
IV. | IX. | XIV. |
V. | X. | XV. |
Daar waar de enorme blinde-muur van 't grauwe, zwaar-massieveBeursgebouw schaduwt over 't ruime, kleurig-lichte plein, het woelige,geluidenvolle centrum van het tramverkeer; tusschen het Spoorstation,wanbouw van steen en roestig ijzer, der eeuwenoude havenstad brutalehoon,—een duffe stank van stof en rook walmt altijd van onder de kap envan uit de donkere, vervuilde ingangen; schok-rommelend stuwen de zwartetreinen naar rechts en links over het lage, gedrukte, roetbesmeurdeviaduct, dat in z'n holige duisterheden vunze plassen en vuilnisverbergt—, tusschen die vormlooze, troostlooze leelijkheid en 'tgroot-vierkant van 't Postkantoor, officieel kantorig, banaal-net vanbouw, waar de deuren voor 't ingaand en uitgaand publiek al maarkreunende open-zwiepen, dicht-zuigen en weer opengestooten worden...,daar is het stads-hart, het kloppende, roepende hart van rustloosRotterdam. Want in een sjofele buurt tusschen de suffende huizen van eenverlaten en treurig misvormd plein sombert de Groote Kerk; het Museumstaat verscholen in de duisterende herrie van een nauwe straat volpakhuizen en zeemanskroegen; stil vegeteert de Schouwburg in eennieuwerige wijk van burgermanswoningen en huishoudelijke winkeltjes....Maar de zware adem van 't Beursgebouw gaat over 't breede vierkanteplein, waar de trammen bellen, de rijtuigen ratelen, de haastendemenschen gaan; het staat in de fleurige buurt der dure-winkelstraten,de Blaak afsluitend, waar 't 's middags parade is van uitgedostekoopmansvrouwen, leegloopers en gymnasiumheertjes; het is omringd vanrestauraties en societeiten, sigarenzaakjes en bierhuizen, kiosken,kranten-bureau's, het Postkantoor en het Spoorstation.
Iederen middag als de zware Beurs-deuren geopend worden en hetklokkenspel hoog in het koepeltorentje waarschuwend klingeltingelt in dedrukke oude stad—in de kantoren, de bier-, sigaren- enkoffiehuizen—dan komen de haastende handelsmenschen toeschieten vanlinks en rechts en hoopen zich op in donkere, rumoerige groepen. Detrammen bellen, de treinen bom-bomberen aan, 't gedaver van een stoetlog-zware sleeperskarren overstemt een tijd lang elk ander geluid. En degroepen zwellen, van alle kanten komen de zwarte, bruine en grijzeheeren en half-heeren, staan te praten, lachen en rooken, en trekken bijklompen het donkere Beursgebouw in. Van den Maaskant komen de meesten,van de oude "Boompjes" en het nieuwe Feijenoord, van de havens en kaden,maar ook van mindere kantoren die op bovenverdiepingen zijn in zwarte,lugubere straten. Uit de koffiehuizen vlak bij en uit de verste hoekender naar alle windstreken om zich heen grijpende zakenstad; dehandelaars en de makelaars, de cargadoors en expediteurs, de reeders, debankiers, de handelsagenten,