Misschien is er geen vorm van letterkunde, die in alle kringen der maatschappij zoo zijn invloed doet gelden als het sprookje.Arm en rijk, aanzienlijken en geringen, ontwikkelden en eenvoudigen van geest raken even gemakkelijk onder de bekoring, dieer van het sprookje uitgaat, en ofschoon allen het lezen in dezelfde woorden, ziet ieder er wat anders in.
Is dat de fout van het sprookje?
Moeten we het fantastische vertelsel onthouden aan de naar bevrediging hunkerende verbeelding van onze kleinen, omdat zijer niet alles uithalen, wat er in zit?
Maar verbied ze dan ook, hun blikken op te heffen tot den sterrenhemel! Zij weten immers niet, dat die «lichtjes» daarbovenwerelden zijn.
Onweerstaanbaar echter worden de kinderen tot het uitspansel aangetrokken; maan en sterren, zon en wolken, regenboog en bliksemspreken tot hun verbeelding, ja, maar ook tot hun gemoed! Geen moeder, die haar kroost kent en dit ontkennen zal.
En zoo is het ook met het sprookje.
Het sprookje leeft in het hart van het kind, en het blijft leven en zijn invloed uitoefenen, lang nadat de jeugd is voorbijgegaan. De belangrijksteen vaak de schoonste producten van de letterkunde zijn daar, om het te bewijzen. Sla Goethe, Heine, Wieland, Schiller, Carlyle,Byron, Richepin, Victor Hugo—ik doe maar een greep op goed geluk af—op, en overal merkt ge het sprookje. Hier vertoont hetzich in naïeven eenvoud, daar als een vroolijk lachend kind, ginds gluurt het eventjes schalks tusschen de hoog-ernstige sarcastischeregels door; zonder de minste aanspraken te doen gelden, vertoont het zich. Hoe ook verguisd en vertrapt soms, hoe vuig ookbelasterd, met een onverwoestbare levenskracht staat het frisscher en jeugdiger en schooner weer op.
En blijven leven zal het, zoo lang wij menschen nog een jeugdig hart bewaren en er dichters opstaan, die het zoo kennen enliefhebben als Andersen, de sprookjesdichter bij uitnemendheid.
In hoeveel vormen heeft hij het ons niet geschonken, naïef en roerend, zwierig en vroolijk, droefgeestig en somber, schoonen sarcastisch, schalksch en geestig, maar altijd levendig en frisch. En heeft men tegen de moraal van ’t sprookje in ’t algemeeniets, wat nood! Zijn de vaders en de moeders er dan niet, om de kinderen terecht te wijzen en te onderrichten? En is het zelfsgeen voordeel, dat het kind al vroeg een weinig tot kritisch nadenken wordt geprikkeld? Het bevordert stellig de zelfstandigheidvan zijn oordeel.