DE ONTREDDERDEN I en II.
[4]
Een schip komt met volle zeilen in de branding, isreddeloos verloren. Een wrak, al ontredderd, wordt tot splintersgeslagen en niets blijft ervan over.
Een huis, sedert lang bouwvallig stort plotseling in, wordt eenruïne, al blijven enkele gedeelten overeind, waaruit de sloopernog gave balken en ramen zal halen.
Een sterke boom die zijn wortels ver in de grond heeft, wordtontworteld door een nog sterkere storm, of sterft op stam bij gemis aanvoedingssappen.
Een mensch gaat te gronde door eigen moedwil of door alles wat meneertijds het noodlot noemde, een sloopende ziekte, de omstandighedendie machtiger zijn dan zijn wil, ofwel door de tergende teruggang vanhet geslacht dat hem zelf ’t slechte blòed ingaf. Deze ennog zooveel andere gevallen, ze zijn schier eindeloos in devoortdurende en zich herhalende wentelgang van ’t leven, ’tis een deel van het leven, ’t is het tegenstrijdige leven zelf.[6]
Velen hebben er reeds van verhaald, ieder geslacht vertelt er van opzijn wijze, en ieder schrijver doet het weer anders.
En de lezers? De een leest enkel voor plezier, de ander om de