Een verlaten post

Vijfde druk
L. J. Veen—Amsterdam

Typ. Zuid-Holl. Boek- en Handelsdrukkerij.

[5]

Nu was alles voorbij....

Zij zat peinzend in de schemering bij het vuur en dacht aan de liefelijke jaren, die nu voor altijd heen waren, de jaren,licht, en zonnig voor haar gemaakt door dien éénen, welke nu in de huiskamer ontbrak en boven stil lag uitgestrekt, ingeslapenom niet weer te ontwaken.

Buiten blies de herfstwind. Als zij het hoofd zijwaarts leunde tegen den rug van den grooten, hoogen leunstoel, waarin zijzat, kon zij de bladeren zien dalen en neerzweven in de breede grintpaden van den tuin, waar zij bleven vastkleven of terstondweer werden opgejaagd en voortgedreven.

Hare groote droeve oogen bleven droomerig naar buiten staren. De hooge populieren en ranke dennen, haar zoo welbekend, bogenhunne toppen voor den stormwind [6]en richtten zich dan ruischend weer op. Daar boven gleden de wolken onrustig voort, doorzichtig en ijl, in alle tinten vangrijs en grauw. Op den straatweg liepen nog enkele voorbijgangers, het hoofd gebogen tegen de wilde stormvlagen, die telkensloeiend uit de verte naderden en dan voorbijgierden om in de schemering weg te ijlen.

Het was geen aantrekkelijk schouwspel, maar met een weemoedigen, liefdevollen blik dwaalde haar oog ver en nabij, tot hetbleef rusten op den kleinen, schilderachtigen stal, waarvan zij juist een gedeelte zien kon;—en zij keek naar de geel-en-bruinekastanjeboomen, die nu hunne glanzende vruchten bij dozijnen op het dak van den stal lieten neerregenen; naar de paardenkoppen,in den gevel aangebracht, die nu zoo treurig voor zich uitstaarden, als wisten zij dat zij spoedig weer een nieuwen meesterkrijgen zouden; en naar Toon den koetsier, tevens huisknecht, die in zijne lange, fladderende, zwart linnen staljas en [7]op klompen naar buiten kwam. Maar zij zag eigenlijk niets, want zij dacht aan de welbeminde viervoeters daarbinnen....ach,ook hen zou zij moeten vaarwel zeggen, hen en den armen trouwen Caesar, die nu nog aan hare voeten lag uitgestrekt.

Tranen gleden langs hare wangen, vonkelend in den vuurgloed. De paarden waren tenminste nog jong, maar de arme Cae, reedstien jaren haar dagelijksche metgezel, wie zou hem voortaan liefhebben als zij!

Zoo graag zou zij hem medegenomen hebben. Maar tante had geantwoord dat, “als het kon,” moest zij hem liever achterlaten;in een stadswoning was zulk een groote hond zoo lastig.

“Als het kon.”—Neen, het kon eigenlijk niet, het moest alleen.... Tante’s liefde mocht zij niet in de waagschaal stellen terwille van eigen wenschen.

En zij bleef zitten peinzen, weer starend in het opvlammende vuur, de handen in den schoot gevouwen,—kinderhanden, ietwatte bruin, maar welgevormd, met [8]Slanke, spits toeloopende vingers. Kinderlijk was hare geheele gestalte, van het fijnbesneden, frissche gezichtje en de langebruine vlecht op haar rug, tot haar slanke heupen en onafgeronde vormen; en zooals zij daar zat in hare jeugdige schoonheiden beschenen door den vollen gloed van het vuur, vormde zij een vreemd contrast met het sombere vertrek met zijne vele schaduwenen duistere hoeken, zijne ledige stoelen, a

...

BU KİTABI OKUMAK İÇİN ÜYE OLUN VEYA GİRİŞ YAPIN!


Sitemize Üyelik ÜCRETSİZDİR!